Werknemer Boris is op 1 mei 2019 voor bepaalde tijd tot 1 december 2019 in dienst getreden bij werkgever Anna. Op 30 oktober 2019 laat werkgever Anna tijdens een gesprek aan Boris weten dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 december 2019 niet zal worden verlengd. Boris baalt. Boris gaat op zoek naar een andere baan en kan per 1 december 2019 ergens anders aan de slag. Eind goed al goed, of toch niet?
Boris heeft wel eens gehoord dat als je contract niet wordt verlengd, je soms recht hebt op een aanzegvergoeding. De wet (artikel 7:668 lid 3 BW) zegt dat een werkgever uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zes maanden of langer eindigt, de werknemer schriftelijk moet informeren of de arbeidsovereenkomst wel of niet wordt voortgezet en zo ja, onder welke voorwaarden. Dit wetsartikel is van dwingend recht. Werknemer Boris claimt bij werkgever Anna dat hij recht heeft op de maximale aanzegvergoeding van 1 maandsalaris. Maar hoezo? De werkgever had Boris toch een maand van tevoren laten weten dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd? En Boris ging als gevolg daarvan toch solliciteren en vond meteen aansluitend een nieuwe baan? Dan is het gesprek met de werkgever voor Boris toch duidelijk geweest en Boris heeft vanwege zijn nieuwe baan toch ook geen schade geleden?
Klopt! En toch krijgt Boris (uiteindelijk) gelijk. De aanzegging was namelijk niet schriftelijk gedaan, maar alleen mondeling. De kantonrechter wees het verzoek van Boris in eerste instantie af, omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de aanzegvergoeding moest worden betaald. In hoger beroep kreeg Boris van het Hof alsnog gelijk. Daar bleef het niet bij. De zaak kwam vervolgens nog bij de Hoge Raad terecht. De Hoge Raad laat het oordeel van het Hof in stand en stelt voorop dat een rechter terughoudend moet zijn bij de beoordeling of toepassing van een wettelijke regel in een bepaald geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat geldt volgens de Hoge Raad nog meer als het om een regel van dwingend recht gaat (zoals in dit geval) die de positie van de werknemer beoogt te versterken. Slechts in uitzonderlijke gevallen, kan zo’n beroep slagen.
De aanzegvergoeding heeft volgens de Hoge Raad mede het karakter van een prikkel tot naleving van de schriftelijkheidseis. Als daaraan niet wordt voldaan, is de aanzegvergoeding verschuldigd, óók indien voor de werknemer op een andere manier duidelijk is geworden dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet of de werknemer geen nadeel heeft geleden.
Uitspraak lezen? Dat kan hier: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2022:1374
Behoefte om hierover van gedachte te wisselen? Neem dan contact op.
(Disclaimer: de gebruikte namen zijn fictief)